QR OMD 01. Schuurkerk

Stichting van de St. Josephparochie

De bewoners van de boorden van de Runde behoorden vanaf 1866 tot de nieuwe parochie Nieuw-Amsterdam (Erica). Deze parochie omvatte nagenoeg het hele toenmalige veengebied van Zuidoost-Drenthe. Omdat de kerk over de vaak onbegaanbare veenwegen bijna niet bereikbaar was, ging men meestal nog te Hebelermeer ten kerke en ontving daar de sacramenten. Pastoor H.J. Boermans was de eerste pastoor van de toenmaals zwaarste parochie van het hele aartsbisdom. Zijn opvolger, pastoor Vroom, zou de stichter van de St. Josephparochie in Barger-Compascuum worden.

Pastoor Vroom werd 25 november 1825 geboren in Nieuwe Pekela, studeerde aan het seminarie te Warmond en werd aldaar in 1850 priester gewijd. Op 14 september 1869 werd hij benoemd tot pastoor te Erica. Pastoor Vroom besteedde vooral veel aandacht aan huisbezoeken in zijn uitgestrekte parochie. De aantekeningen die hij hierbij maakte, zijn vastgelegd in het Memoriale Parochiae Ericae.

Vroom zag in dat, door de grote afstanden en de vooral ‘s winters onbegaanbare wegen, de mensen minder zouden kerken en het geloof zou verslappen. Daarom pleitte hij bij de aartsbisschop Mgr. Schaepman voor een eigen parochie voor het Compascuum. Op 23 oktober 1869 kwam de mededeling van deken J.G. van Santen, pastoor te Liederholthuis en deken van Zwolle, dat de aartsbisschop van het Compascuum een rectoraat wilde maken. Er zou een rector in Erica worden benoemd, die op zon- en feestdagen de Heilige Mis zou lezen in Compascuum en er de Heilige Sacramenten zou toedienen. Met deze boodschap ging pastoor Vroom naar zijn parochianen langs de Runde om met hen te overleggen.
Deze voettocht, tijdens een sneeuwstorm, over natte veenwegen beschreef de pastoor in het Memoriale Parochiae Compascuum. Koud, nat en afgemat kwam hij samen met zijn begeleider, kerkmeester Wehkamp, aan bij de Wirtschaft van Jan Berend Wilken (Deze Wilken, geboren op 26 februari 1836 te Hebelermeer, vestigde zich als één der eerste bewoners in het centrum van Compascuum als herbergier, winkelier en boekweitboer). Tijdens de vergadering werd duidelijk dat een rectoraat voor het Compascuum geen goede zaak zou zijn. ‘s Winters was de kolonie immers vrijwel onbereikbaar vanuit Erica. Besloten werd, dat er een zelfstandige parochie (met inbegrip van Nieuw-Dordrecht) moest komen, met een eigen kerk; de plaats waar deze gebouwd moest worden werd ook reeds bepaald: “in het midden van Compascuum en wel in de nabijheid van de school, aan de weg die van Nieuw-Dordrecht het Compascuum doorsnijdende tot aan de Pruisische grenzen loopt”. Deze voorstellen werden door de aartsbisschop vooralsnog afgewezen.

In 1872 zat er weinig vooruitgang in de zaak van het Compascuum. De regering besloot vanwege de scheiding van kerk en staat geen toelagen meer te verlenen aan nieuwe parochies, noch aan de kerk, noch aan de pastoor. Collectes onder de arme bewoners brachten nog weinig op. Toen werd de heer D.D. Noordman te Leiden, zwager van deken Van Santen, bereid gevonden om effecten beschikbaar te stellen, die aan de toekomstige pastoor een jaarlijks inkomen verzekerden van 600 gulden, zolang er geen rijksbijdrage werd toegekend. De oprichting van de nieuwe parochie stond niets meer in de weg. Begin 1873 stuurde aartsbisschop A.I. Schaepman de oprichtingsbrief, waarin stond dat bij acte van de achttiende januari 1873 een nieuwe parochie was opgericht. Artikel 1 luidde:

“Er wordt in de gemeente Emmen eene nieuwe parochie opgerigt, die de naam draagt van het Compascuum en gesteld wordt onder het patronaat van den Heiligen Joseph.”

Tot eerste pastoor werd op 24 maart 1873 Theodorus de Klaver, kapelaan te Kleinemeer, benoemd.

De eerste kerkmeesters waren Jan Berend Wilken en Johannes Herman Gebbeken (bijgenaamd Büter). Wilken vervulde deze functie vijftig jaar en ontving hiervoor op hoge leeftijd de pauselijke onderscheiding “Pro Ecclesia et Pontifice” (Voor Kerk en Paus).


Bron: 125 jaar St. Josephparochie – Marcel Wehkamp en Herman Feringa – Uitgeverij Drenthe